'De schoonste tijd van mijn leven'
Twintig jaar, van 1950 tot 1970, heeft zuster Cypriana zich met hart en ziel ingezet voor de ‘oude mannetjes en vrouwtjes’ in het rustoord van Alveringem: En haar passage in is niet onopgemerkt gebleven: bijna een halve eeuw later wordt ze in 2014 tot Krak van Alveringem verkozen. ‘Het moet zijn dat de mensen mij graag gezien hebben’, zegt de kranige negentiger over ‘de schoonste tijd’ van haar leven.
Zuster Cypriana is op 3 april 1926 als Maria Popelier geboren in het West-Vlaamse dorp Aarsele, nu een deelgemeente van Tielt. Zij komt uit een kroostrijk gezin met vijf dochters en twee zonen. De jonge Maria moet haar roeping tot het religieuze leven even uitstellen. “Je moet eerst tot de jaren van verstand gekomen zijn”, vindt haar vader. Zij wijst naar de familiefoto: “Hij is korporaal geweest in het leger en heeft nog gevochten in de Grooten Oorlog. Hij was heel streng”.
Haar moeder komt uit een menage van dertien kinderen. Zij is afkomstig van Kanegem, het dorp van flandrien Briek Schotte én kardinaal Godfried Danneels. “Als kind heb ik de kardinaal heel goed gekend. Mijn moeder en zijn moeder waren vriendinnen. En we hebben altijd contact blijven houden. Hij schreef mij elk jaar twee keer.”
Op haar 21ste is de tijd rijp en treedt Maria in het klooster van de Zusters van Sint-Vincentius à Paulo als zuster Cypriana. In 1950 wordt zij verzorgster benoemd in het “oudemannenhuis” van Alveringem. Eerst met de trein naar Veurne en dan met de tram naar Alveringem. “Ik was nog nooit in een rustoord geweest. Ik kwam daar toe op een ‘hof’ waar de koeien buiten liepen. Er waren vijf zusters: één bij de mannen, één bij de vrouwen, moeder overste, de keukenzuster en de boerderijzuster. Ik werd verantwoordelijk voor de afdeling van de mannen. Er waren alleen slaapzalen waar het ene bed tegen het andere stond. Toiletten waren er ook niet, alleen maar emmers. Omdat er geen lift was, moesten we al die nachtemmers naar beneden dragen en ledigen in de wc’s buiten. Warm water was er ook al niet. Er stond altijd een grote ketel water op de buuzestoove.”
“Mijn bed was enkel met een paravent afgescheiden van de rest. Op een nacht stond er plots een man aan mijn bed en zei: ‘het is hier dat ik moet zijn’. En ik naar boven, naar moeder overste: ‘Als de mannen mij hier lastig vallen aan mijn bed, dan blijf ik hier niet!’ Zuster Urbanie zond mij naar de voorzitter, Baziel Vandevelde. ‘Je moet hier blijven, zuster’, zei de voorzitter en hij stuurde onmiddellijk timmerman Leon Pauwels naar het rustoord om een cloison (nvdr. houten wand) te installeren met een deur die kon afgesloten worden. Nu kon ik daar rustig en veilig slapen. En ja, ik ben dan ook gebleven”, lacht zuster Cypriana.
Griepepidemie
En dat heeft ze zich geen seconde beklaagd: “Ik heb mij daar vanaf de eerste dag helemaal thuis gevoeld”. Nochtans is haar carrière niet probleemloos gestart. “Het eerste jaar zaten we met een zware griepepidemie. Ik was zelf ook ziek, maar ik moest toch blijven werken. We zijn dan veel mensen kwijt gespeeld. De ene na de andere ging dood. Elk uur van de dag moesten we de mensen een inspuiting geven. Dokter Vanhoutte kon dat onmogelijk allemaal alleen doen. Hij heeft mij dan geleerd hoe je die spuitjes moest geven. ‘Jij doet dat goed, zuster’, zei de dokter, ‘doe maar voort’.”
Gelukkig heeft ze zoiets niet meer meegemaakt. “Eigenlijk hebben wij nooit veel zieken gehad in het rustoord”, zegt zuster Cypriana. “Het was geen goeie plek voor de dokters. Het waren dan ook bijna allemaal ‘jonge’ en gezonde mensen. De meesten waren nog maar 60 of 65 jaar oud als ze hier toekwamen. Mannen die jong weduwnaar werden, gingen naar het gesticht. Dat was toen zo. Het was nog een rustoord in de echte betekenis van het woord: een oord om te rusten. Nu komen de mensen maar binnen als het echt niet anders meer kan. Als je te goed bent, aanvaarden ze je niet. Zo simpel is dat.”
Net omdat de meesten nog kwik waren, staken ze ook een handje toe. En maar goed ook, want behalve de vijf zusters was er geen personeel in het rustoord. “In de zomer stond ik op om vijf uur, in de winter zelfs al om 4 uur. Ik stak dan al de kachels aan, zodat de leefzalen verwarmd waren als de bejaarden naar beneden kwamen.”
“We hadden nog een grote tuin die we moesten onderhouden. We kweekten onze groenten en aardappelen zelf. De vrouwen hielpen de kokesse in de keuken, ze dweilden al de zalen, hielpen de bedden verversen en plooiden de was. Ook de ventjes hielpen mee. Zij kuisten de gangen, de paden en de wc’s. En Lucien Loncke stond om 1 uur ’s nachts op om de was te koken.“
Remietje Maes
“Ook brood bakten we zelf. Buiten stond er een steenoven die gedurende een uur tot anderhalf uur met hout gestookt werd. We bakten drie keer in de week. Hiervoor konden we rekenen op Remietje Maes, de oude bakker van Fortem. Op zaterdag bakte hij rozijnenbrood en af en toe ook boterkoeken. Maar daar mocht ik niet bij zijn. Het recept van zijn boterkoeken was zijn groot geheim. Ik moest buiten wachten tot hij gedaan had. Maar ik respecteerde dat. Ik was al blij dat hij ons hielp.”
“Zuster Roza melkte de koeien, maakte boter en kuiste de stallen. En we hadden niet alleen koeien, maar ook kippen en konijnen. Gelukkig kon de boerderijzuster rekenen op de hulp van Marcel. Die man was blind en toch ‘zag’ hij alles. Hij was dat daar zo gewoon dat hij nooit ergens tegenaan gelopen is. Zonder de hulp van de bejaarden zelf zou dat allemaal niet mogelijk geweest zijn. Zo konden wij toch vooruit.”
De zusters stonden dag én nacht paraat. “Je ziet dat je niet dood gaat van werken”, lacht de nu kranige negentiger. “Wij hebben toen bijna nooit één nacht kunnen doorslapen. Als er iemand ziek was in het rustoord, dan bleven wij er bij.” En als er in het dorp iemand overleed, dan werd het lichaam thuis ofwel in het dodenhuisje van het rustoord opgebaard. Er waren toen nauwelijks funeraria in de streek. Bovenop al het andere werk ontfermden de zusters van het rustoord zich ook over de laatste verzorging van de overledenen.
“Voor de komst van het Wit-Gele Kruis in Alveringem waren alle sterfgevallen voor ons”, herinnert zuster Cypriana zich. “Te voet gingen wij bij dage en nachte bij hen thuis de overledenen afleggen. Het was ook veelal ’s nachts dat de lijken hier in het rustoord werden binnengebracht. Op de dag van de begrafenis trokken de nabestaanden dan in rouwstoet naar de kerk. Soms werd de familie begeleid door de offerandezuster. Dat was voor de rijkere mensen. De arme mensen deden dat niet. Dan zetten we de kist aan de voordeur en kwamen de priesters die hier ophalen.”
Het Wit-Gele Kruis vestigde zich in 1960 in het rustoord van Alveringem. “Als het nodig was ging ik mee op tournee met zuster Bonifacia”, zegt zuster Cypriana. “Wij deden vijf parochies, van Gijverinkhove tot Steenkerke. Bij een sterfgeval kon ik haar toch niet alleen laten gaan. Als we ’s nachts een overledene moesten gaan afleggen, dan ging onze rusthuisbewoner Marcel Top altijd mee. Hij kende overal de weg. En ’s winters ging hij mee om sneeuw te ruimen. Sterfgevallen deed ik niet graag. Ik kan daar nog altijd niet goed tegen. Het is al verdriet dat je ziet.”
Gescheiden
In het rustoord was er plaats voor 60 bejaarden. “En er heeft nooit één plaats leeg gestaan”, zegt zuster Cypriana trots. Aanvankelijk was het rustoord opgesplitst, met aan de ene kant van het gebouw de vrouwen- en aan de andere kant de mannenafdeling, met daartussen een afgesloten deur. “Mannen en vrouwen mochten niet bij mekaar komen. Dat heeft me veel pijn gedaan. Stel je voor dat je vader en je moeder op late leeftijd nog van elkaar gescheiden worden. Dat ventje moest dan overdag op bezoek komen om zijn vrouwtje nog eens te kunnen zien. Ik kon dat niet aanvaarden. Daarom heb ik in 1959 het bisdom gecontacteerd. Aan één van de priesters van het bisdom, die ik heel goed kende, zei ik dat ik daar niet tegen kon dat de vrouwtjes en de mannekes van elkaar gescheiden waren. Uiteindelijk werd er beslist dat ze mochten tegoare komen. Dat was goed hé: al de cloisons weg en al de vrouwen en mannen samen… En dat is allemaal heel goed gegaan.”
Als ontspanning werd er veel gekaart. En voor de mannen was er een aparte smoorzaal. Alleen daar mochten ze roken. In die tijd smoorden ze niet alleen veel, ze dronken ook graag eentje. “Ze gingen toen vaak naar Wackeniers op de hoek van de Hoogstraat en de Lindemolen, bij Mariaatje (nvdr. Dezwarte). Het gebeurde vaak dat ze dronken naar ‘huis’ werden gebracht. En ze wisten dat ze dan niet binnen mochten. We hadden een apart kotje met een bed en een kleerkast. Als ze teveel gedronken hadden, dan moesten ze daar slapen. Soms vochten ze zelfs om daar te mogen slapen.” Maar zuster Cypriana heeft daar nooit erg zwaar aan getild: “ ’s Morgens waren ze weer welgezind en stonden ze klaar om opnieuw te helpen. We hebben veel leute gehad.”
Er was ook een “schone kapel”. Behalve op zondag was er alle dagen een eucharistieviering, tijdens de vakantie soms zelfs drie per dag. “We zetten dan de deuren wagenwijd open zodat alle bewoners de mis konden volgen. Er was veel contact met de plaatselijke bevolking. Er kwamen in het rustoord veel mensen op bezoek. En al de noodzakelijke inkopen deden we in het dorp. Elke winkel van Alveringem had zijn maand.”
Na het vertrek van moeder overste Urbanie werd zuster Cypriana verantwoordelijk voor het volledige rusthuis. Maar in 1970 wordt het rustoord in Alveringem definitief gesloten. En dat heeft zuster Cyrpiana nog altijd niet helemaal verteerd. “We hebben enorm veel gewerkt maar ik heb hier als jonge zuster ook de schoonste tijd van mijn leven gehad. Toen ik hier toekwam, was er niets. In de slaapzalen heeft timmerman Leon Pauwels dan chambrettes geplaatst voor de bewoners. Er is een lift geïnstalleerd. Er stonden nieuwe wc’s klaar en er waren zelfs concrete plannen om het hele gebouw te renoveren… ’t Was bijna de hemel op aarde en dan vlogen we buiten, nadat we zoveel hadden gedaan. Dat heeft mij heel veel pijn gedaan. Vele bewoners zijn triest geweest dat ze moesten verhuizen naar Clep in Hoogstade en naar het rustoord in Bulskamp.”
Al beseft zuster Cypriana ook wel dat haar zo geliefde rustoord uiteindelijk nooit zou kunnen voldoen aan de strenge normen en kwaliteitseisen van vandaag. In 1970 verhuisde ze met de medezusters naar het rustoord Sint-Vincentius in Meulebeke. En na vijftig jaar noeste arbeid is zuster Cyrpiana op pensioen gegaan. “We waren met 24 zusters toen ik hier toekwam, nu ben ik de enige die nog overschiet. Je hebt dat of je hebt dat niet. Ik ben altijd een optimist geweest. Ik wil vooruit. Een dag met een keer.”
Krak
In 2014 wordt zuster Cypriana verkozen tot Krak van Alveringem, een initiatief van de Krant van West-Vlaanderen om de meest verdienstelijkste mensen uit de West-Vlaamse gemeenten in de bloemetjes te zetten. “Op een morgen krijg ik de burgemeester van Alveringem aan de telefoon: ‘Zuster, weet jij dat je krak benoemd bent?’. En ik zeg daarop vol ongeloof: Krak? Krak van wadde? Ik wist van niets.” (lacht uitbundig)
“Alle kraks van West-Vlaanderen werden in Brugge ontvangen door de gouverneur. Volk dat er daar was, de zaal zat stampvol. En we mochten eten en drinken zoveel we wilden. ’t Is niet te geloven hoeveel mensen mij aangesproken hebben. Het moet zijn dat de mensen mij graag gezien hebben, dat ik veel goeds gedaan heb voor Alveringem, anders zouden ze niet voor mij gekozen hebben.”
In haar kamer in het woonzorgcentrum in Meulebeke staat een bidbank met daarboven een groot houten kruisbeeld. Ze put nog altijd veel kracht uit haar geloof. “Elke morgen sta ik om zes uur op en doe mijn meditatie en breviergebed. En dan is het kwart voor acht, tijd voor het ontbijt. Niet op mijn kamer, maar samen met andere bewoners. Ik ben mens onder de mensen. En ik doe nog altijd vrijwilligerswerk. Ik ga zieke en demente bejaarden bezoeken. Het doet deugd dat ze iemand kunnen spreken. Het zijn de kleine, eenvoudige dingen die het doen. Ons Heere heeft dat ook gedaan. Ik probeer een navolger te zijn van Christus, dan ben je een gelukkig mens.”