Paul Becuwe ° 10-03-1924 Oavergemsjche Kopn

Paul Becuwe - kader 1












Bekijk het filmpje!

’Oavergem beeft moa Fortem leeft’

Paul Becuwe - LeuridanPaul Becuwe is een geboren en getogen ‘Fortemnoare’. En voor wie het nog niet wist, dat is niet zomaar een ‘Oavergemnoare’. Al bijna een eeuw leeft hij aan het water. Hij heeft er vele jaren handel gedreven in granen, meststoffen en steenkolen. En daar heeft hij ook de ‘commerce’, de boerenstiel én Fortem zien veranderen. Maar, zo verzekert Paul, Fortem blijft tot op vandaag een geval apart.

Het water en de Lovaart hebben een belangrijke rol gespeeld in het leven van de intussen 96-jarige Paul Becuwe. “Als kind leefden wij van de vaart”, vertelt Paul. “Hele dagen zaten wij te peuren en te vissen. Toen was er op het kanaal ook nog heel veel vrachtverkeer per schip. Maar de binnenvaartschepen konden in Fortem niet draaien. Ze moesten eerst naar de Fintele om dan terug richting Veurne te kunnen varen. Wij kenden de schippers goed en zo mochten wij af en toe eens mee aan boord, naar de Fintele en terug. Dat was voor ons als kind al een hele belevenis.”

“En toch heb ik nooit kunnen zwemmen”, zegt Paul. “Toen ik net leerde zwemmen in de Lovaart stampte ik per ongeluk op een stuk glas en moest mijn voet verzorgd worden. Intussen brak de oorlog uit en vaardigden de Duitsers een zwemverbod uit. Het is er nadien nooit meer van gekomen. Ook Maurice Steenkiste kon niet zwemmen. “Hij had wat pinten gedronken, ging plassen in de vaart en sukkelde zo in het water”, herinnert Paul zich. “En hij was niet de enige. Het water heeft jammer genoeg meer slachtoffers gemaakt. Toen stonden er ook nog geen vangrails langs de Lovaart.”

Maar tegelijk was de Lovaart een vissersparadijs. Er zat enorm veel vis in het kanaal. “Als mijn nichten uit Steenvoorde op bezoek kwamen, dat maakte mijn moeder zelfs twee keer per dag vis klaar, de ene keer paling, de andere keer witvis, vers gevangen uit de Lovaart. Vóór de oorlog kwamen elke zondag drie autobussen met Franse vissers naar hier. Ze losten een deel in Fortem, een deel in Lo en nog een ander deel aan de Fintele. Dat was in de tijd dat het Frans geld nog ‘hoog’ stond. Maar dan is de wisselkoers van de Franse franc in elkaar gestuikt en in 1960 werd de nieuwe franc ingevoerd. Dat betekende voor de Fransen het einde van de visserij in de Lovaart. Het was te kostelijk geworden om naar hier te komen.”

School

ReüniePaul is in Alveringem naar school geweest en heeft er opmerkelijk veel onderwijzers gehad. “In het eerste studiejaar ben ik begonnen bij meester Ureel. Maar na zes maanden werd hij oppermeester benoemd en volgde hij zijn schoonvader, meester Selschotter, op. Toen is meester Opsomer gekomen. Dat heeft ook maar een jaar geduurd, want hij moest naar de troep. En dan volgde meester Vanelslande, maar die moest korte tijd later ook naar het leger. Omdat het schooljaar intussen bijna afgelopen was, heeft meester Thiers een tijdje in zijn eentje alle studiejaren voor zijn rekening genomen.”

“Thiers was een goeie schoolmeester”, herinnert Paul zich nog. “In het derde en vierde studiejaar kregen we elke zaterdagvoormiddag hoofdrekenen. De mensen kunnen dat de dag van vandaag niet meer. Zelfs voor de meest simpele berekeningen hebben ze een rekenmachientje nodig. En dan was er meester Peeters die de kinderen tussendoor ook al een en ander bij bracht over land- en tuinbouw. Hij toonde bijvoorbeeld hoe ze tomaten moesten luizen. En dat kwam goed van pas, want je mag niet vergeten dat bijna alle kinderen vanaf hun veertiende thuis bleven van school en gingen werken. Ook meester Ureel heeft ’s avonds veel kinderen en jongeren nog bijles gegeven en dat heeft hen vaak aan een goede geholpen. Zo zijn drie zonen van Camiel Vandaele – Henri, Roger en Gerard – dank zij meester Ureel bij de Post geraakt.

Paul heeft zijn hele beroepsleven handel gevoerd in graan, meststoffen en kolen. Hij heeft de zaak van zijn vader Frans verdergezet, die de handel op zijn beurt had overgenomen van Alphonse Blomme, na de Eerste Wereldoorlog. “Maar Ik heb nooit gedacht dat ik dat zou doen”, vertelt Paul. “Mijn vader was oud-strijder van de Groote Oorlog en sukkelde met zijn gezondheid. En mijn moeder Angèle is al in 1946 overleden toen ze amper 44 jaar was. Zo stond mijn vader er plots alleen voor. Ik was de oudste van de bende: mijn zuster Cecile is twee jaar jonger dan ik, mijn broer Henri acht jaar en mijn jongste broer Marc zelfs veertien jaar. Ik hielp al mee in de zaak en zo ben ik er ingerold zonder het zelf te beseffen. Daar werden toen geen vragen bij gesteld.”

Binnenvaart

In die periode werden de goederen nog per schip aangevoerd. “Vóór de Tweede Wereldoorlog voeren er drie schepen langs: Stad Dikmsuide, Stad Ieper en Elzas. Elke week kwam één van die schepen naar Fortem. Maar tijdens de oorlog zijn er twee kapot geschoten. Schipper Gusten van de burte (August Stuers) heeft dan Stad Diksmuide gekocht en is voor eigen rekening beginnen werken. Daarnaast had je ook nog Florizoone & Cloet, van dezelfde maatschappij als de Bloemmolens in Diksmuide, die vier à vijf schepen in de vaart hadden. En tenslotte meerden ook de schepen van de koolmarchands Deywel en Decoussemaeker in Fortem aan. Ik weet nog dat het schip van Decoussemaeker de naam droeg van Notre Dame de Lourdes.”

Nu ligt er in Fortem een aanlegsteiger voor pleziervaartuigen. Vroeger was er zelfs geen kade. “Van op het schip werd een lange loopplank gelegd naar het magazijn. En zo werd de vracht gelost. Behalve de scheepvaart was ook de tram nog een belangrijk transportmiddel. De tramlijn Ieper-Veurne passeerde hier langs het kanaal. We hadden zelfs een spoorverbinding tot aan de garagepoort. Ik heb de stoomtram nog geweten. Aan het station, hier recht over de deur, stond er een grote waterpomp om water op te pompen uit de Lovaart. Later zijn dan de mazouttrams gekomen.”

Na de Tweede Wereldoorlog kwamen steeds meer vrachtwagens in het verkeer. “De opkomst van de 20- en 25-tonners is de doodsteek geweest voor de binnenvaart”, stelt Paul. De scheepvaart op de Lovaart viel stil en in 1954 is ook de tramlijn verdwenen. De ‘oude’ brug over de Lovaart was hetzelfde lot beschoren. Zij lag pal bij het huis van de familie Becuwe. Wie van Alveringem naar Lampernisse, de Rabbelare of Diksmuide moest, passeerde aan haar voordeur. In het begin van de Tweede Wereldoorlog werd de brug opgeblazen. “De Duitsers hadden ’s avonds al een noodbrug aangelegd en met omgezaagde telefoonpalen werd op enkele dagen tijd een nieuwe houten brug over de Lovaart gebouwd”, herinnert Paul zich nog. “Na de oorlog hebben ze dan meer noordwaarts de huidige ‘nieuwe’ brug aangelegd. Hiervoor moesten enkele huizen onteigend worden, waaronder ook de bakkerij van Georges Romon.”

Huldestoet

Inhuldiging pastoor Camille Baelden Alveringem 1936 002Nog een bijzondere gebeurtenis in Fortem. Op 11 oktober 1936 werd een huldestoet georganiseerd voor de nieuwe pastoor Camille Baelden. Die stoet vertrok in Fortem en de ‘nieuwe herder’ kwam zich omkleden ten huize Becuwe. Paul weet nog dat ze vooraan het huis een portaaltje hebben gebouwd. Daar zijn ze de nieuwe pastoor met een praalwagen komen ophalen. De vele versierde paarden en wagens trokken dan in stoet naar de kerk. “Fortem had nog nooit zooveel volk te gare gehad”, schreef de Poperinghnoare daarover. (foto: privécollectie Westhoek verbeeldt)

Camille Baelden verving pastoor Aloïs Volbout, die enkele weken daarvoor – onverwacht – overleden was. “Er was in de kerk een grote viering gepland ter gelegenheid van het zilveren jubileum van zowel pastoor Volbout, kapelaan Verschaeve, kerkbaljuw Stangé als koster Vandeweghe”, herinnert Paul zich. “Maar acht dagen voor de viering is Volbout overleden. In plaats van een feest is het een begrafenis geworden. Bij de parochianen was er geld ingezameld voor een nieuw altaar. Dat altaar staat nu in de zijbeuk van de kerk.”

In Fortem kregen ze ook vele jaren woonwagenbewoners op bezoek. “Ze streken neer op het terrein van Germain Luchie langs de Vaartstraat. Ze kwamen van overal. Sommigen, waaronder de familie Beauprez, bleven daar een heel jaar staan. Soms stonden ze aan de schoolpoort en in ruil voor oude vodden kregen de kinderen dan een klein cadeautje, zoals een waterpistooltje. Van Fortem gingen ze naar Poperinge om hommel te plukken. Anderen gingen ’s morgens door met paard en kar en keerden ’s avonds terug met oud ijzer. ’t Was een heel speciaal leven. Maar blijkbaar deden ze het nog zo slecht niet, want ze hadden vaak chique wagens.”

“Op het dorp hebben we ook lange tijd een scharenslijper gehad: Fretten Verling (Alfred Verleyn). Hij verbleef in het gesticht. In maart begon hij uit te zetten. Tot in Gent kon je hem met zijn kraam tegenkomen. Naarmate het kouder werd, begon hij weer te naderen. En tegen de winter was hij terug in het oudemannenhuis van Alveringem.”

‘Commerce’ is kapot

Door zijn beroep kende Paul nagenoeg alle boeren van de streek. “In het begin kwamen ze zelf met paard en kar naar hier om de goederen op te halen. Later hebben we een camion gekocht en zijn we aan huis beginnen leveren. Maar dan zijn de grote vrachtwagens opgekomen en begonnen de grote veevoederbedrijven de boeren rechtstreeks te bevoorraden. Dat ging ook gepaard met de opmars van de loonkweek.”

“De jonge boeren ken ik niet meer”, zucht Paul. “Veelal zijn dat ook geen echte boeren meer. Ze kweken varkens en kippen voor een ander. Zie jij nog een zwiene- of beestenmarchand rondlopen? Veel landbouwgrond is verpacht aan groothandelaars in aardappelen en groenten. En de boer, die doet het werk in ruil voor een vergoeding. Alles ligt contractueel vast en er wordt alleen nog in grote massa’s gekweekt. 45.000 kiekjes kweken is geen uitzondering meer. En na zes weken zijn ze weg, kan de boer de koten kuisen en hop weer 45.000 nieuwe kiekjes kweken. Toen ik dat allemaal zag gebeuren, wist ik meteen: de commerce is kapot.”

Begin jaren 1980 kreeg Paul hartklachten en is hij gestopt met de zaak. “Maar eigenlijk is het voor mij nooit een ideale job geweest want ik ben allergisch voor stof”, stelt Paul. Toch is hij in het herenhuis in Fortem blijven wonen. Een rasechte Fortemnoare verplant je niet zomaar. “Fortem is altijd een apart geval geweest”, zegt Paul. “De mensen zeiden altijd: Oavergem beeft moa Fortem leeft. Als er vroeger een begrafenis was, dan zag de pastoor alleen al aan de opkomst van het volk dat het een Fortemnaar was. De Fortemnaren hebben altijd aan elkaar gehangen. En dat is nog altijd zo. Zelfs de nieuwkomers zijn hier heel snel ingeburgerd.”

schippershuisNiet dat er op Fortem in de voorbije eeuw niets veranderd is. Paul herinnert zich dat er ooit drie bakkerijen waren (Maes, Romon en Debuysere), maar ook vier smeden, drie kleermakers, twee wagenmakers, twee brouwerijen (Derickx en Verschave), een beenhouwerij en nog vele schep- en andere winkeltjes. Om nog maar te zwijgen van het onwaarschijnlijk grote aantal cafés, met namen als De Papegaai, Sint-Joris en ’t Wit Paard. “Als het kermis was, dan kon je onmogelijk op één namiddag alle cafés bezoeken”, zegt Paul.

“De mensen moesten daar niet van leven. De man ging werken en de vrouw deed het huishouden en hield het café open. Als je een pint ging drinken, gebeurde het vaak dat de bazinne zei: ‘kom maar door naar de keuken’. Zo kon ze verder werken. In het café van Lèèntje Meesters (Julien Demeester), hier aan de overkant op de hoek van de Vaartstraat, hebben ze volgens mij nooit een pint verkocht in het café, altijd in de keuken. En de cafébaas was er zelf ook niet vies van. Hij haalde met paard en kar bomen op voor de zagerij Billiet op het dorp. Zijn paard wist waar het onderweg moest stoppen, het kende alle cafés…” (foto: Privécollectie Westhoek verbeeldt)

Vroeger werd er volgens Paul veel meer bier gedronken. “Als de arbeiders van de meubelfabriek Vandermeeren of van aannemer Vandicke van hun werk kwamen, dan stopten ze bij Vanhauwes of Werrebroucks en dronken daar één of twee pinten. Maar die alle dagen, dat begint toch te tellen. Zeker als je weet dat Vandicke ooit meer dan honderd mensen heeft tewerkgesteld. Gelukkig was het bier vroeger veel lichter. Brouwer Faure heeft dikwijls gezegd: ‘je mag een vat drinken, je zal ’s anderendaags niet ziek zijn’.”

Foto Oavergem beeft Fortem LeeftNu is er op Fortem alleen nog het Brouwershof, de museumherberg van het Mout- en Brouwhuis de Snoek. Ondanks zijn hoge leeftijd is – of beter was – Paul een trouwe klant. De voorbije maanden is hij er niet meer geweest. De schrik voor het coronavirus heeft zijn ritueel jammer genoeg helemaal verstoord.




  Zoeken  

  • tel.
Webdesign & Development by DigitalMind | Powered by eXopera