’39 jaar met hart en ziel achter de toonbank gestaan’
39 jaar lang heeft Jeannine Verfaillie een kruideniers- en hoedenwinkel uitgebaat in de Nieuwstraat in Alveringem. Dat zij rad van tong is, hoeft niet te verbazen. Al van kindsbeen af heeft zij geleerd om haar plan te trekken. Ze was amper 14 jaar toen ze al achter de toonbank stond. En al was dat niet haar eigen keuze, zij heeft al die jaren haar klanten met hart en ziel bediend.
Jeannine woont met haar man, Gerard Porreye, nog altijd in het huis van haar grootouders in de Nieuwstraat. Daar is ook haar moeder geboren. Maar toen zij in 1934 trouwde, verhuisde ze naar Wulveringem. Twee jaar later, op een mooie zaterdag in mei, zag Jeannine er het levenslicht. In het kasteeldorp gaat zij ook naar school. Niet voor lang, want vanaf het vierde studiejaar zit zij op de banken van de meisjesschool van Alveringem. En dat is een verhaal apart:
“Op zaterdag reed ik met mijn fietsje van Wulveringem naar mijn grootouders in Alveringem. Ik mocht dan hier op ’t hoekje gaan spelen bij Cecile Vandermeeren. En wat deden we daar? Schooltje spelen. Het was die mensen blijkbaar opgevallen dat ik niet zo goed meekon met de andere kinderen. Er schortte volgens hen iets aan de school in Wulveringem. Tja, het waren dan ook allemaal stokoude nonnetjes die er les gaven. Optellen en aftrekken, dat ging nog. Maar vermenigvuldigen en delen, daar had ik nog nooit van gehoord. En zo ben ik vanaf 1 september 1945 naar de meisjesschool in Alveringem gegaan en ben ik hier bij mijn grootouders en mijn ongehuwde tante gaan wonen.”
Jeannine kreeg toen les van juffrouw Alice Bulcke. “Zij was een echte schat en had enorm veel geduld met de kinderen”, zegt Jeannine. “Ze bleef maar herhalen tot je het helemaal begrepen had. De laatste jaren zat ik in de klas van zuster Agatha. Zij was heel autoritair en de schrik van de school. Maar als je in haar klas zat, dan was dat een droom. Na de speeltijd in de namiddag deden we altijd handwerk. Ondertussen vertelde zuster Agatha allerlei interessante zaken die je in je verder leven goed kon gebruiken. Eigenlijk was zij koekegoed. Ik heb enorm veel respect voor dat mens.”
“De grote vakantie begon toen pas op 15 juli en eindigde op 31 augustus. De zondag na de laatste schooldag was er in de parochiezaal altijd ‘meneere pasters’ stikje’. Camille Baelden was toen pastoor en op 14 juli vierde hij zijn naamfeest, de heilige Camillus. De kinderen voerden dan allerlei stukjes op ter ere van de pastoor. Maar de volgende ochtend zat ik al op de trein. Mijn nonkel was patissier in de Brusselse gemeente Laken en ik verbleef daar altijd tot de allerlaatste dag van de vakantie. De eerste keer was ik amper tien jaar. Om dat in die tijd en op die jonge leeftijd toe te laten, moeten mijn ouders toch heel veel vertrouwen in mij hebben gehad.”
Plechtige communie
Jeannine herinnert zich dat de voorbereiding voor de plechtige communie toen nog twee jaar duurde. “We moesten elke vrijdag naar de lering in de kerk: ’t eerste jaar de kleine lering bij de kapelaan achteraan in de kerk, en het tweede jaar de grote lering vooraan bij de communiebank met meneeëre paster. Zo heb ik dan in mei 1948 mijn plechtige communie gedaan. Van mijn vaders broer, die ook in Brussel woonde, kreeg ik een balpen cadeau, een bordeauxrode stylo met een goudkleurige kop. Dat was toen heel uitzonderlijk. Ik was zelfs de allereerste op school die een stylo had. Op de markt kostte dat toen 100 frank. Als Gerard (Porreye, die later haar man zou worden) tijdens de schoolvakanties bij de boer ging werken, kreeg hij 7,5 frank per uur. Als hij tien uur gewerkt had, kreeg hij 75 frank. Hij kon daarmee nog geen stylo kopen.”
Zoals bij zovelen in die periode, eindigde haar schooltijd al op haar veertiende. Ondertussen ging ook haar jongere broer Willy in Alveringem naar school. “Mijn grootvader stierf en mijn tante werd ziek. En mijn grootmoeder, ook al een eind in de zeventig, stond daar met haar twee winkels. Aan de ene kant was er een kruidenierszaak en de andere kant verkocht zij dameshoeden. Dat ging niet meer en uiteindelijk zijn eerst mijn tante en daarna mijn metje bij mijn mama in Wulveringem gaan wonen. En zo bleef ik hier alleen achter met mijn broer. Wij hebben onze plan moeten trekken.”
Jeannine is formeel: “Ik heb niet gekozen voor die job. Die winkels waren hier. Ik moest verder. Punt! En ik heb vaak gezegd: ik zou nooit willen dat mijn kinderen het leven moeten leiden dat ik als jong meisje heb gehad. Zeker toen Willy naar het college in Komen werd gestuurd om zijn Frans te leren. Zo zat ik hier van mijn zeventiende helemaal alleen, dag en nacht. Ik had alleen een kat als gezelschap, dat was alles.”
BJB-meisjes
“Gelukkig heb ik hier in Alveringem in 1951 de stichting van de BJB, de Boerinnenjeugdbond, meegemaakt. Ik was toen 15 jaar en ben daar meteen naar toe gegaan. Yolande Bailleul was de eerste leidster. Op de eerste vergadering waren 35 meisjes aanwezig. Maar dat aantal verminderde de volgende maanden stelselmatig tot er uiteindelijk nog vijf, zes meisjes overbleven. Het centraal bestuur uit Leuven zakte af naar Alveringem om het spel weer op de rails te krijgen. En in maart 1952 nam de vereniging een hernieuwde start onder leiding van Paula Louwagie (de moeder van burgemeester Gerard Liefooghe). En toen is het wel gelukt.”
Jeannine vond dat “formidabel”. “Ik herinner me nog dat we op een witte donderdag hier naar het oudemannenhuis geweest zijn. We hadden paaseitjes mee, zongen een paar liedjes en deden een rijdansje voor de oude mensen. En met de kar en de traktor van Jenny Cornette gingen we rond achter vodden en oud papier ten voordele van een of ander goed doel. We hebben veel leute en plezier gehad. Ik ben zelfs in het gewestbestuur geraakt.”
Je had toen nog de ‘boerenjongens’ en de ‘boerenmeisjes’. Dat was strikt gescheiden. Maar uiteraard kende ze veel van die gasten. “Ooit was er een feest van de BJB-jongens op Ten Bogaerde. Ze hadden ons gevraagd om als intermezzo een paar rijdansjes te doen. Maar dat is bij het gewestbestuur in heel slechte aarde gevallen. De bestuursleden vonden het een regelrechte schande dat de BJB-meisjes bij de BJB-jongens zaten. Tja, in de weide van Ten Bogaerde… Ik denk niet dat we iets gedaan hebben dat niet mocht gezien worden. Enfin, we hebben ons daar al bij al niet te veel van aangetrokken.”
Veel ontspanning was er toen niet. Enkele keren per jaar ging Jeannine naar de kermis, eerst die van Lo en dan die van Veurne, Izenberge en Alveringem. “Intussen was ik goed bevriend met Jeanne Vannoorenberghe en gingen wij met de fiets gaan dansen. Maar van de moeder van Jeanne mocht ik ’s nachts niet alleen naar huis. Ik moest daar blijven slapen. Zij woonden op de Nieuwe Herberg. ’s Morgens moest Jeanne vroeg op om de koeien te melken en dan reed ik terug naar Alveringem en opende de winkel. Dat was mijn jeugd in de jaren 1950. Het is voorzeker anders dan nu. Maar wij hadden niets anders.”
‘Trouwe’ klant
Intussen had Gerard Porreye zijn oog laten vallen op Jeannine. Plots werd hij een van de trouwste klanten in de winkel. Er bloeide iets moois. “Op een zomerse dag zijn we dan met de velo naar Wulveringem gereden om aan papa en mama te gaan vragen of we mochten trouwen. Dat was toen nog de mode. ‘En je bent nog maar een kind’, reageerde mijn vader. Tja, ik was negentien. En aan Gerard vroeg hij: ‘kan jij wel een menoage recht houden’? Uiteindelijk zijn we getrouwd op 31 juli 1956, toen ik twintig jaar oud was. En pas dan is mijn leven helemaal veranderd.”
“Mijn papa verdiende de kost als handelsreiziger in voedingswaren, hier in de streek. Tijdens de oorlog deed hij zijn ronde nog met de fiets. Daarna heeft hij een motociekeltje en uiteindelijk een autootje gekregen van de firma. Alleen al in Alveringem had hij een volledige dag werk om alle bestellingen op te nemen. Niet verwonderlijk, rond de jaren 1950 telde Alveringem zo maar eventjes 27 kruidenierswinkels. En als je de toer deed van de platse, dan waren er slechts vijf huizen die geen winkel of café waren.”
In de Nieuwstraat waren het zelfs allemaal cafés en winkels, met zo maar eventjes drie bakkerijen naast elkaar: Jef Desaever, Marcel Coutereel en Daniel Vandenberghe. En dan waren er nog drie bakkerijen in Fortem en nog eens twee op de platse. Veel boeren gingen toen nog met de baksten naar de bakker. Zij lieten hun tarwe malen bij Chaerels en gingen dan met dat meel naar de bakker om er broden mee te bakken. En daar betaalden zij dan voor.”
“Marcel Coutereel was ook een van de eerste bakkers in de streek die zelf ijskreem maakte. Op zijn motorfiets met zijspan was een ijskar bevestigd en daarmee trok hij in een sneeuwwitte jas naar de kermissen in de streek om ijs te verkopen. Bij de bakkerij was er ook een verbruikszaal waar je een taartje of een ijsje kon eten. Dat was toen nog heel uitzonderlijk. Ik herinner mij nog dat een ongetrouwde boerenzoon daar ooit binnen ging en twee crèmes bestelde, één voor hem en één voor zijn moeder. Maria draaide ze in een papiertje, hij stak ze dan in ze binnenzak van zijn pardessus en reed met zijn fiets naar huis. Tja, ik weet niet of ze thuis nog veel ijs hebben moeten eten…”
Zondag Topdag
“Het dorpsleven zag er toen heel anders uit. Hier in de kerk waren er op zondag nog drie missen. De eerste mis al om 6.30 uur, dan één om 8.30 uur en de hoogmis om 10 uur. Als wij hier nu de zondagmorgen buiten komen, dan zie je geen puut. Na ons zullen ze de kerken moeten sluiten. Wie gaat er nog naar de mis?”
“En de zondag was toen voor de winkel ook dé topdag. Ah ja, de boerenmensen kwamen maar één keer in de week naar de platse. Velen kwamen met hun fiets, hier binnen langs de voordeur, door de living en zo naar de koer. Het was geen uitzondering dat er daar 20 tot 25 velo’s stonden. Ze gingen eerst naar de mis en daarna deden de vrouwen de boodschappen. En als het dan regende of sneeuwde, moesten we nog eerst het hele huis dweilen voor we ’s middags konden eten.”
“Omdat er achteraan geen uitweg was, moesten ook de steenkolen, één keer per jaar, langs hier naar binnen, en de beer uit de beerput langs dezelfde weg terug naar buiten… Mijn grootvader was schrijnwerker en had hier achteraan in dat grote hok zijn atelier. Zelfs de bomen moesten door de living passeren. Ze legden dan een boom op grote schragen en met een man boven en een man beneden werd die in planken gezaagd en te drogen gelegd. Nog een weetje: de ramen van het atelier zijn nog afkomstig van de afbraak van het kasteel van Visart de Bocarmé, dat op het einde van de schooldreef gelegen was. Ze zitten daar nu al in van 1911 en ze zijn nog altijd kerngezond.”
Hoedje van...
Behalve kruidenierswaren heeft Jeannine ook veel hoeden verkocht. “Mijn tante heeft in de jaren 1920 de stiel geleerd in Brussel. Die kennis heeft ze later gedeeld met mijn moeder die dan als modiste begonnen is in Wulveringem. Zij heeft enorm veel hoeden gemaakt. Ah ja, in die tijd mocht er geen enkele dame zonder hoofddeksel in de kerk. De vrouwen moesten een hoed dragen, de jonge meisjes een poatersmutsje (… én ook sportkousen tot aan de knieën).”
In die tijd waren er in Alveringem drie modisten: mijn tante, Denise Dellobel in de Putstraat en Agnes Luyckx, rechtover de knechtenschool. Zelf heeft Jeannine de stiel nooit geleerd. “Maar intussen waren er grossiers die hoeden leverden om te verkopen”, zegt Jeannine. “Wat niet belet dat je er toch moest kunnen aan werken. Was de hoed te groot, dan diende die aangepast te worden. En soms wilde iemand een hoed met een voiletje, een bloem of een pluim.”
Er is een tijd geweest dat vrouwen in de rouwperiode zes weken met een hoed en een grote voile voor het gezicht naar de mis moesten gaan. Later was dat nog enkel op de begrafenis zelf. De rouwmaaltijd was dan meestal in Het Handelshof bij burgemeester Debaenst. Terwijl ze aan het eten waren, paste ik daar in het café de dameshoeden aan, zodat de voile van achter opgespeld was tegen dat ze naar huis gingen. En dan moesten ze zo met die hoed nog een heel jaar na de begrafenis naar de kerk gaan.”
Uiteindelijk heeft Jeannine 39 jaar achter de toonbank gestaan. “Ik ben van het principe: ofwel doe je het goed, ofwel doe je het niet”, zegt Jeannine. “Je kunt niet zeggen: we gaan vandaag eens naar zee of naar de markt in Veurne, en morgen doen we weer open. Zo werkt dat niet. En dus hebben we op 26 december 1989 de winkels definitief gesloten. Na al die jaren blijf ik zeggen: dit doe je niet om rijk van te worden. Het is meer een vorm van bezighouding en bestaan. Maar tot de allerlaatste minuut heb ik het enorm graag gedaan. En al is de winkel gesloten, als ik thuis ben, dan doe ik voor alleman open.”
_________________________________________________________________________________________________________
Jeannine doet de ronde van de platse - anno 1950
Jeannine start haar toer bij café ‘De Kroon’ van Fiel Madou, op de hoek van het dorp en de Lovoetweg. En zo gaat ze verder naar de kruidenierswinkel en parfumerie van Margrietje Vandooren, elektricien Marcel Dehouck, de fruit-en groentenhandel Serpieters, de kruidenierswinkel van Cyriel Bailleul, het (oud-)gemeentehuis, de kruidenierswinkel van Maurice Peene, de meubelwinkel van Georges Vandermeeren, winkel in witgoed en klakken van Lucienne Kinget, café en danszaal ‘De Graaf van Vlaanderen’ van Bertha Vandooren (nu KBC), de brouwerij van Roger Delva (nu bakkerij Decreton).
Intussen staat Jeannine op de hoek van het dorp en de Kaatsspelstraat, bij de bakkerij en kruidenierswinkel van Guillaume Deleu. Ze gaat verder langs de beenhouwerij van Maurice Verstraete en het kapsalon van zijn echtgenote Georgette Rousseeuw (nu café ’t Patersvat). Naast het Appelstraatje ligt het tabakswinkeltje van Lainie Begghe, naast de bakkerij Decreton, de winkel in witgoed van Julia Houvenaeghel, café en beenhouwerij van Achiel Parrein, de Post, elektricien Henri Vanbeveren, drukkerij Selschotter (nu privéwoning van Germain d’Hondt), kuiperij en café ‘De vijf zinnen’ van Julien Deschrevel, het schortenfabriekje van Maurice Inghelaere en velomaker Roger Feys.
Op de hoek van het dorp en de Sint-Rijkersstraat stond vroeger het café ‘De Hert’ van Camiel Decock (afgebroken voor verbreding van de weg). Zijn dochter Blanche had er ook een kapsalon. Jeannine wandelt verder langs de brouwerij ‘De Zon’ van Roger Verschave, de privé-woning van juffrouw Urbanie Feryn, café ’t Wieltje van Germain Vandermeeren (ook velomaker), de privé-woning van Marietje Fontaine, de kruidenierswinkel van ’t cietervintje Maurice Franchois, de winkel van Remi Dutoo (nu ‘De Platse’), waar je o.a. emmers, bassins, potten en pannen kunt kopen; en café-feestzaal ‘De Tramstatie’ (later ’t Vlierhof) van Camiel Dequeecker.
Aan de oostzijde van het dorp begint Jeannine bij café-beenhouwerij ‘De Vette Os’ van Gaston Versavel (nu de apotheek), en gaat verder langs schoenmaker Guido Claerhout (Guido Schoe) en het intussen afgebroken café en afspanning ‘Het Damberd’ van Zulma Duytschaever-Notredame. Zij verkochten als een van de eersten in de streek ook witloof.
Jeannine begint aan het laatste stukje van het dorp, aan de overkant van de Nieuwstraat, bij de meubelwinkel van Roger Vandermeeren (tot voor kort de privé-woning van oud-veldwachter Georges Anseel). Dan volgt een privé-woning, dan het strijkatelier van Maria Kino-Dedullen, die ook tabak en druppels verkoopt. Zij passeert het café ‘De Zon’ van Gusten Van Hille, wiens vrouw ook mutsen maakt en verkoopt. Intussen is Jeannine aangekomen bij de handelszaak van Maurice Dehouck. Hij verkoopt onder meer afromers, pikmachines en naaimachines. Zijn vrouw Regina Maenhout baat daar ook een textielwinkel uit. De toer van de platse eindigt met twee privé-woningen, dat van CVP-senator Georges Feryn (later Daniël Godderis) en dat van Marietje Huyghe, nu bewoond door de melkboer Franky Cornette.