HEIMWEE NAAR ‘BLAUWERS’ EN ‘KOMMIEZEN’
Gaston Neyrinck is bijna 100 jaar geworden, maar met de meet in zicht heeft hij ons verlaten. Zijn hele leven heeft hij op de Hoge Seine gewoond. 33 jaar wrocht hij in ’t Fransche en als jonge kerel heeft hij ook stevig geblauwd. Dat de grens, of beter de schreve, samen met de blauwers en de kommiezen verdwenen zijn, dat deed hem veel zeer.
Gaston Neyrinck is nog geboren in ‘den anderen oorlog’, in het café ’t Kapelhof op de Hoge Seine in Beveren-aan-de-IJzer. In zijn verste herinneringen ziet hij recht over zijn deur nog de barakken van het Frans veldhospitaal staan. L’hôpital Chirurgical Mobile n°1 werd geleid door de Amerikaanse weldoenster en schrijfster Mary Borden en kreeg de koosnaam 'Het kleine paradijs der gewonden'. Gaston weet nog dat de slachtoffers werden aangevoerd met auto’s. “En ik heb hier koningin Elisabeth gezien, toen ze een bezoek bracht aan het hospitaal.”
Aan de overkant stond er een “schone kapel”. Maar die is jammer genoeg verdwenen nadat een “vrowmens er ’t vier in estookn et”. Gaston heeft hier zelfs kanonnen zien passeren. “ Maar we hebben al bij al veel ‘chance’ gehad, er is niet veel gebeurd”. Hoewel? “Ik ben als kind wel dagen vermist geweest. Engelse soldaten hadden mij meegepakt naar ’t Schaephof van Henri George in de Foortstraat, rechtover de Brouckmolen. Ze hebben me daar pas acht dagen later teruggevonden. Dat was pure deugnieterij van die soldaten.”
Veel meer kan Gaston zich niet herinneren van de Grooten Oorlog. “Ik was amper drie en een half jaar toen de oorlog gedaan was”. Maar ook als de wapens zwijgen, kan de oorlog nog slachtoffers maken. Gaston kan daar over meespreken. “Er lagen overal kardoezen van de oorlog, soms nog met de kop erop. Jonge kerels hadden zo’n kardoes gevonden, de kop er af getrokken en het kruid bij ons in de bus gegoten. Eén van de gasten had daarna zijn sigaret in de bus gegooid en… boem!!! Mijn broer was zijn oog kwijt. Z’en n’em in de steeënpit moetn angn van ‘t zeeër.”
Vlas zwingelen
Zijn vader Camille verdiende de kost als herbergier, zwingelaar én coiffeur. Dat laatste had hij geleerd tijdens zijn legerdienst. En dat kwam goed van pas tijdens de oorlog. Het café kreeg in die dagen veel soldaten over de vloer. En in ’t weekend verdiende hij zo een centje bij met haar snijden. Maar Camille was toch vooral zwingelaar. “Af en toe kwam de boer met een voer vlas. Ik moest als kind dan het vlas sielindern. Want het vlas moest eerst gekraakt worden vooraleer mijn vader het kon zwingelen. Er werd in die tijd nog heel veel vlas gekweekt. Iedereen kende toen de firma Van Robaeys in Killem. Daar werkte enorm veel volk. Mijn drie broers en mijn vader hebben daar ook nog een tijd gewerkt. Via de kleine roetjes was het maar een stap van hier. ’t Gezwingeld vlas keerde bijna allemaal terug naar de Belgique.”
“Ik moest ook vlas leren zwingelen van mijn vader, maar ik heb dat nooit gewild”, zegt Gaston. “Al van mijn vijftiende was ik karton bij boer Vandromme, de grootvader van voormalig schepen Denis Vandromme. Niet zo lang, want ik heb bijna mijn hele leven bij de boeren in Vrankriek eworcht.”
Blauwers & kommiezen
Gaston woonde met zijn neus op de “schreve”. Je ziet van hier dat er enorm veel gesmokkeld of beter geblauwd werd . In ’t Kapelhof kwam er af en toe een douanier langs, een komies zoals ze hier zeggen. “Hij dronk dan een koffie met een druppel, van eigens van een fles die ons vader over de grens had gesmokkeld. De douanier had gezien waar moeder die fles had verstopt. Enkele dagen later werden we “gepakt”. Het café moest veertien dagen de deuren sluiten. Maar die verdomsche deugniet heeft nooit meer mogen binnen komen.”
Volgens Gaston waren het in de gebuurte allemaal blauwers. “Op een dag vroeg een gebeur: ‘zou je ook eens meegaan met een pakje tabak? Je moet niets riskeren, ik zal alles betalen’. Het was verdikke vijf uur ’s morgens toen ik terug thuis kwam. En dat heb ik zo’n drie keer na elkaar gedaan. Tot dat mijn moeder zei: ’Maar waar zit jij toch ganse nachten? ‘. Ik heb toen moeten toegegeven dat ik blauwde. Moeder was in alle staten, maar mijn vader zei: ‘je moet je daar niets van aantrekken. Ik heb nooit anders gedaan. Doe maar voort….’. Op drie nachten tijd had ik 250 frank verdiend, wat toen enorm veel geld was. En ik blauwde dan nog niet eens voor mezelf maar voor een ander. Met de winst heb ik een splinternieuwe velo gekocht bij Cyrille Van Houwaert, een oud-wielrenner, toen beter gekend als de leeuw van Vlaanderen.”
Het is daar niet bij gebleven. “Met 25 tot 35 kilo op onze rug trokken we over de velden en door de beken naar ’t Fransche. In de tijd van mijn vader droegen ze zelfs tot 50 kilo. Meestal gingen we maar een eindje over de grens en verstopten de tabak ergens in een schuur. ’s Anderendaags kwamen we dan terug met onze fiets om de tabak verder in Vrankriek te voeren.”
“We hebben ooit nog met 25 samen geblauwd, elk met een zak tabak. Mijn nonkel en ik liepen voorop met een klein klikje, de anderen volgden met een grote klik. Toen wij op de straat kwamen, passeerden de gendarmes. We zijn moeten gaan lopen. Mijn nonkel heeft zijn zak tabak afgesmeten, maar ik heb het bijgehouden. Ik ben toen zelfs nog met de tabak naar Ekelsbeke geweest. Het is ook nog gebeurd dat we op de kommiezen liepen die in hun zak lagen te slapen. We maakten toen gewoon een omweg. De smokkelroute liep meestal over ’t Cappeltje, Bambeke, Herzele, Wormhout tot in Ekelsbeke, zo’n 35 km heen en terug.”
Hier op de Kapelhoek lagen er drie hofsteden pal op de schreve. De ene helft lag in Frankrijk, de andere helft in België. En dat maakte deze boerderijen uiterst geschikt om vee over de grens te smokkelen. Door ze gewoon van stal te veranderen, werden Belgische paarden en koeien plots Franse beesten en Franse varkens Belgische zwijnen, zonder dat er taksen werden betaald. “Ze hebben daar verdomme verschrikkelijk veel geld mee verdiend”, weet Gaston.
Gaston is nooit “gepakt” geweest. Toch niet met tabak. Maar tijdens de Tweede Wereldoorlog waren Gaston en zijn oudste broer Joseph elk vijftig kilo tarwe gaan halen in Frankrijk. En dat mocht niet. “In Bambeke werden we tegengehouden door de gendarmes. We moesten mee naar Hondschote en vlogen daar in ’t kot. ’s Anderendaags werden we ondervraagd. ‘Waar zijn jullie opgepakt?’, vroegen ze. ‘In Bambeke’, antwoordde ik. ‘Wel dan moeten jullie naar het bureau in Oost-Cappel’. Begeleid door een gendarme zijn mijn broer en ik dan met elk vijftig kilo tarwe op onze velo naar Oost-Cappel gereden. We hebben daar meer dan 400 frank boete moeten betalen. En ze zeiden klaar en duidelijk dat het niet meer mocht gebeuren. Maar dezelfde avond waren we alweer op toer…”.
Werken in Vrankriek
Echt geblauwd heeft Gaston maar een drietal jaar gedaan. “Als je opgepakt werd, mocht je het land niet meer in. En dat risico wou ik niet langer lopen, want ik werkte in Vrankriek. Ik ben achttien jaar chauffeur geweest van een dorsmachine, twee jaar in Bambeke, tien jaar in Cappel en zes jaar in de Franse Moeren. De eerste jaren was dat nog met een vierduuvel, een soort stoommachine op wielen, om de dorsmachine aan te drijven. Daarna heb ik vele jaren met de paarden gewerkt. Het waren allemaal grote boederijen. En je kreeg overal de kost. Ik heb geen enkele dag zonder werk gezeten. Als het mij niet aanstond of als ik vijf frank meer vroeg en ik kreeg het niet, dan stapte ik op en ging naar een andere plek.”
In tegenstelling tot vele grens- en seizoenarbeiders kwam Gaston elke dag naar huis. “Dikwijls met een stuk in mijn voeten”, geeft Gaston toe. Er werd in de tijd heel veel gedronken. Soms té veel… Gaston’s broer Marcel (°1910) werkte ook in ’t Fransche. Maar hij is op een dramatische wijze om het leven gekomen. “Het was op het feest van Sint-Elooi en Marcel is er toen zwaar in gevlogen. Het vroor dat het kraakte en op weg naar huis is hij met zijn fiets in de gracht gesukkeld en blijven liggen. Omdat hij niet thuis kwam, is mijn moeder hem nog tevergeefs gaan zoeken… Pas ’s anderendaags hebben ze hem gevonden. Hij was helemaal onderkoeld geraakt en heeft het niet overleefd. Hij was amper 32 jaar.”
“Mijn vrouw Mara is ook van ’t Fransche, van Winnezeele. Ik heb ze op een heel bijzondere manier leren kennen. Op een dag waren we de dorsmachine aan het verhuizen. Toen we Bambeke binnen reden, kwamen we twee meisjes tegen op hun fiets. Ik wees naar Marie en zei: ‘moar et da joenk sjchooëne dikke biln’. Zegt mijn werkmakker: ‘dat is mijn zusters dochter’. De zondag daarna was het kermis in Bambeke. Zij hielp bij haar tante en nonkel in het café. Maar ze moest daar blijven dienen tot twaalf uur ’s nachts. Dan pas zijn we naar het bal gegaan en… we zijn blijven plakken. Ik wil niet boffen, maar ’t is de waarheid: in al die jaren hebben we nooit ruzie gemaakt. Marie was ook een hele slimme. Ze wilde schooljuffrouw worden, maar ze mocht niet van haar vader. In die tijd moest je als vrouw ook stoppen met les geven als je trouwde.”
Gaston heeft altijd graag met de paarden gewerkt. “Tijdens de Tweede Wereldoorlog ben ik tien maanden bij het leger in dienst geweest. Bij het paardenvolk in Brugge. Ik heb soms wel schrik gehad. Ik herinner me nog dat we ooit beschoten zijn… rettettettet… rettettettet… De Duitsers schoten om de mensen benauwd te maken. Toen ik van mijn paard sprong, kreeg ik onder mijn voeten van een officier. Maar ik had mijn antwoord snel kaar: ‘peinze gie miesjchiens dan k’ik me zoo moar goan loatn dooëdsjchietn?’. Ik ben nooit bang geweest van de officieren. Ik heb altijd mijn gedacht gezegd.”
Al heeft Gaston 33 jaar in Frankrijk gewerkt, toch spreekt hij de taal niet. “Oui en non is ’t enige dat ik ken”, zegt Gaston. Maar dat is nooit een probleem geweest. “Hier over de schreeve, zelfs tot in Duinkerke, werd er toen nog overal vlemsch gesproken. Nu is dat gedaan. Wij hebben nog vele neven en nichten in ’t Fransche. Maar de meesten spreken helemaal geen Vlaams meer. Tja, er is zoveel veranderd. Niets is nog te vergelijken met vroeger. Ook in ’t werk. ’t Is al machinerie. Wat moet je nu nog doen met een spa? Een greppel delven ze met de machine en de buizen leggen ze erin met een kraan.”
Schone tijd
“Ik heb de eerste pikdorsers van de streek weten toekomen hier in ’t Cappeltje. Ze kwamen rechtstreeks uit Canada. Ik heb ze nog helpen opzetten. Dat moet eind jaren 1950 of begin jaren 1960 geweest zijn. Enkele jaren later, in 1964, ben ik gestopt met werken in ’t Fransche. Het was tot een ruzie gekomen met mijn baas over de verloning. “Ik had hem duidelijk gemaakt: als je niet meer wil geven, dan ben ik weg. Na 33 jaar Vrankriek heb ik nog dertien jaar gewerkt bij het betonbedrijf Valcke in Vlamertinge. Intussen ben ik al meer dan derig jaar met pensioen. ’t Is niet te geloven…”
“Heel mijn leven heb ik op de Hoge Seine gewoond. Eerst was dat hier de puudereeke. Dan is het de Nieuwstraat geworden. En nu is het de Zuidstraat. Op de Hoge Seine hebben er ooit nog zestien huizen gestaan. Als er iemand trouwde,dan bleef hij hier op de hoek wonen. Het was bijna allemaal familie van elkaar. Maar nu staan er nog hoop en al zes huizen. En op Beveren-Kalsijde waren er in de tijd twee brouwerijen en zeventien cafés. Elke zondag was er wel ergens soosiessekoarting. Nu is er hoop en al nog één café. Maar ik ga nog altijd naar dezelfde coiffeuse Damienne Cnockaert op Beveren-Kalsijde. Ze is intussen al lang de tachtieg epasseeërd. Zolang ze het nog kan, mag ik gaan.”
Marie Buseyne, de vrouw van Gaston, verblijft nu al een tijdje in het Woon- en Zorgcentrum Home Vrijzicht in Elverdinge. “Ik kan er niet over dat ze daar in ’t oedemanuus zit”, treurt Gaston. “Ik ben daar echt van gepakt. Maar ik heb nog het geluk dat ik ze elke dag kan bezoeken. Dank zij mien joens. Ik heb vijf kinderen, negen kleinkinderen en elf achterkleinkinderen, waarvan drie viergeslachten. “
“Ik mag echt niet klagen… We hebben een schoone tijd gehad. Ik heb ook altijd graag ene gedronken… Tot over een jaar of vier dronk ik nog elke dag een pater van 8 graden. Ik moest alle drie weken naar Watou achter een nieuwe bak. Maar nu drink ik geen spetter alcool meer. Op 11 november 2008, op het jaarlijks feest van de oudstrijders in ’t Jachthuis in Stavele, ben ik oardieg gekomen. Ik had een picon gedronken en plots viel ik met mijn hoofd op tafel. Ze dachten al dat ik dood was. Ze hebben mijn kinderen er bij geroepen. Ik heb daar zo drie kwartier gelegen. Toen ik weer bij me zelf kwam, zag ik mijn joens staan en ik zei: ‘wat doen jullie hier verdomme?’. Ik ben weer aan tafel gaan zitten en heb al mijn eten opgegeten. ’t Is komiek, ik heb niets meer gevoeld. Maar sedertdien durf ik toch niets meer drinken."
“Of ik nog ergens spijt van heb? Dat de grens verdwenen is. Dat had nooit mogen gebeuren. Tju toch…”
Gaston Neyrinck is overleden op 30 oktober 2013. Hij was 98 jaar. Het interview, afgenomen in zijn laatste levensjaar, is later opgenomen in het erfgoedproject ‘Oavergemsjche Kopn’. Zijn echtgenote, Marie Buseyne, is overleden op 2 januari 2015.