‘Zeg gieder moa Mangsje, want ‘k zien nie uutegroeid’
Dorpsfiguur Amand Nollée (91), geboren en getogen in Izenberge, is een ‘curiositeit’. Verven deed hij voor de kost, tableautjes schilderen voor zijn plezier. Hij draagt ons schoon dialect van Bachten de Kupe nauw aan het hart. Als bestuurder van De Grote Prijs Lucien Vlaemynck heeft hij Izenberge mee op de kaart gezet als koersdorp. En zelfs toeristen vinden de weg naar Mangsje’s atelier, waar hij vanaf 1953 zijn eigen curiosamuseum uitbouwde.
Mangsje is geboren op de voute van de ouderlijke woonst en woon nu al meer dan negentig jaar in hetzelfde huis. “De mensen vragen mij vaak: ‘wat moeten wij nu eigenlijk zeggen tegen jouw. Is het Amand of is het Mangsje? Mijn antwoord is dan klaar en duidelijk: ‘zeg gieder mo Mangsje want ‘k zien nie uutegroeid. Eh ja, ’t is toch woar ee.”
Mangsje was nog geen drie jaar oud toen hij al naar de bewoarsjchoole moest, bij juffrouw Waeles. “Dat was eigenlijk te vroeg. Ik was van het einde van het jaar en kon de andere kinderen niet volgen. Maar ik heb die achterstand ingehaald. In de meeëstersjchoole was ik zelfs altijd de eerste van de klas.” Mangsje toont trots zijn puntenkaart. Zijn naam prijkt inderdaad bovenaan de lijst met… zes kinderen.
Van zodra de school gedaan was, moest Mangsje achter keuneteetn. “Langs de kant van de weg gras maaien met een peksje, van hier in ’t dorp tot aan de Nieuwe Herberg en terug. Wij hadden thuis zestig keuns en zo konden we één keer in de week met achten één konijn eten. En Arietn Keunevel (Henri Dewaele) kwam toen langs. Hij riep al aan de voordeur: 'Nolleegje e je gin keuneveln?' En ik antwoorde dan: 'jow, mo de keuns zitn d’er nog in'. ‘Da’s nietn’, zei hij, ‘k goa ze rechtuut komn uutaaln’. En dan had je ook nog Gustn Enne. Die trok in de streek rond om kippen te verkopen.”
Oorlog
Mangsje was amper negen jaar toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. En dat heeft een diepe indruk achtergelaten. “Op vrijdag 10 mei 1940 ga ik zoals elke dag naar school. Dat was toen nog bij meester Verstraete. En zegt de meester: ‘We gaan het ochtendgebed lezen en dan mogen jullie allemaal naar huis, want t‘ is oorlog. En wij zotkontent dat we naar huis mochten. Voor ons was dat het enige dat telde. Maar pas thuisgekomen stuurde vader mij en mijn broer meteen naar het treinstation van Leisele-Izenberge. Daar kwam elke week meubelpapier toe. Wij smeten dat op ons velookarriegje maar we konden niet meer terug. We werden geblokkeerd door Franse troepen die hier al om tien uur ’s morgens passeerden. Uiteindelijk heeft Louis Coopman, een machinebouwer, alles op zijn remorque geladen en ons veilig naar huis gebracht.”
“We hebben ze allemaal weten binnen komen”, zegt Mangsje: “de Fransen, de Engelsen, de Duitsers en op het einde van de oorlog de Tsjechen en de Canadezen. Mangsje herinnert zich nog hoe zelfverzekerd – zeg maar overmoedig – de Fransen hier door de straten van Izenberge trokken. “Ze zouden Hitler eens een lesje leren en binnen de kortste keren terug thuis zijn. We weten allemaal hoe het verder gelopen is. En dan volgden de Engelse infanteristen. Met zeven man stekten ze bij ons thuis binnen. Moeder wilde voor hen koken, maar eten moesten ze niet hebben. ‘We zouden liever hebben dat je onze voeten vermaakt’, zeiden ze. Het bloed stond in hun schoenen van te marcheren. Plots ging de sirene en in plaats van verder te trekken, keerden ze merkwaardig genoeg terug van waar ze gekomen waren, naar Poperinge. Ik heb dat nooit begrepen.”
Op een dag moesten alle Izenbergenaren verzamelen in de weide van Michel Maelstaf, achter de danszaal Uilenspiegel. “Mijn moeder mocht uiteindelijk toch met de kinderen thuis blijven, maar ze moest alle deuren open laten”, vertelt Mangsje. “Nog geen vijf minuten later komen twee Duitse soldaten binnengestormd, met de bajonet op het geweer. Ze gingen naar boven en keken onder al de bedden op zoek naar Engelse soldaten. In Leisele waren Engelse parachutisten gevallen en een viertal wist te ontsnappen. En nog eens tien minuten later reed een Duitse brandweerwagen met de ladder uitgeschoven en een soldaat in de top, door de straten van Izenberge. Zo wilden ze controleren of die Engelse parachutisten niet in de dakgoten lagen.”
Op het einde van de oorlog trokken de Canadezen met hun grootste tanks door het dorp. “Zij hielden halt in de weide van Viennes, hier nabij de woning van de garde, Maurice Styl”, weet Mangsje nog. “De hele weide stond vol met tanks. En wij mochten er zelfs eventjes in kruipen. Plots kom een officier naar mij toe en tekent een schone tomaat op een wit blad papier. Hij was verlekkerd op de rijpe tomaten die hij in onze tuin had zien hangen. Ik ben naar huis gelopen en moeder heeft voor hen de mooiste tomaten geplukt. Je kunt niet geloven hoe blij zij daar mee waren. In ruil heb ik van die officier een mooie foto gekregen van die zes Canadese soldaten die voor hun tank poseerden.”
Veel vertier
De oorlog was voorbij en het gewone leven herstelde zich moeizaam. Als schilder had vader Nollée niet voldoende werk voor Amand. Bovendien was er bijna geen lijnzaad meer te krijgen. En de verf werd toen nog gemaakt van lijnzaadolie. “Een week later kon ik al aan de slag, met kost en inwoon, bij Roger Vanwalleghem, een schilder uit Lichtevelde. Na het werk volgde ik les aan de schilderschool in Roeselare, dezelfde school waar mijn vader naar toe was geweest. Omdat ik eerder al jaren zondagsschool liep in Veurne, had ik al na twee jaar mijn dilopma van schilder op zak. En bij Vanwalleghem heb ik ook leren plamuren volgens de regels van de kunst.”
Maar Roger Vanwalleghem was niet alleen schilder. Hij had ook een cabaretgroep. “Elke avond kwam een tiental man muziek spelen in de keuken”, zegt Mangsje. “Ik heb Roger kunnen overtuigen om met zijn cabaretgroep op te treden in zaal Uilenspiegel in Izenberge. Het was een enorm succes. De kaarten waren al veertien dagen op voorhand uitverkocht.”
Het dorp bruiste toen van het leven. “Wist je dat er in Izenberge twee muziekn waren van elk 60 man?”, vraagt Mangsje. “Zowel de liberalen als de katholieken hadden toen hun eigen harmonie. Ooit was er met Ieznberge kerremesse in de loods van Pette Blaevoet een groot festival met liefst acht muziekmaatschappijen. En elke week was er bal, de ene week bij Secq en de andere week bij Michel Maelstaf in de Uilenspiegel. Dat was ook de tijd dat de poaters nog kwamen preken in de bedevaartkapel. Ik hoor ze nog orakelen tegen al deze ‘oorden van verderf’. Ge moet e keeë peinzn. Maar die bedevaartkapel lokte, vooral in mei en augustus, massa’s volk naar Izenberge. Ik heb altijd uitgekeken naar de viering van de 300ste verjaardag van de kapel. En als het dan eindelijk zo ver was, op zondag 30 mei 1954, zat ik als soldaat in Duitsland. En ’t was gin weere wi om voe die festiviteitn noar Ieznberge te komn.”
Zoals in alle dorpen van weleer telde ook Izenberge ontzettend veel café’s. “Mijn vaders vader heeft altijd verteld dat er in Izenberge maar twee huizen stonden die geen café waren. Tweeë, ku je da geloovn? En elk café organiseerde ieder jaar zijn eigen kerremesse. Dat was ook zo bij René Vanbeveren, die café hield in de Oude Molenstraat. De mensen van het dorp konden er langs een klein wegeltje naar toe. Het was eens zodanig slecht weer en met al wat pinten op waren er drie in de gracht gevallen. Om dergelijke ongevallen te vermijden heeft Vanbeveren dan beslist om de kermis voortaan te organiseren als het volle maan was. En sindsdien is er niemand meer in de gracht gesukkeld…”
Ook bij Mangsje thuis was het café: In de Meiboom. Was dat allemaal rendabel? Het café was weliswaar nooit de enige bron van inkomsten. De man was bakker, smid, schilder… En de vrouw deed het huishouden en baatte het café uit. Maar dan nog… “Och, hoe ging dat toen?”, stelt Mangsje. “Ik ging naar de buren om een pint te drinken. En dan kwam de buur 's anderenadaags terug bij ons langs. ’t Wos oltied weg e weere. Maar het gebeurde wel, als de brouwer kwam, dat ze de tunne niet konden betalen. Er waren toen nog twee brouwerijen op het dorp: Mong Houvenaeghel en Pierre Rooryck. Mong voerder het bier rond met paard en kar. En zijn vrouw deed het schrijfwerk en runde het bijhorende boerderijtje.”
Lucien Vlaemynck
Zaal Uilenspiegel groeide uit tot een begrip in de Westhoek. Het was in de jaren 1960-1980 voor jongeren the place to be. Jeugdverenigingen en studentenclubs organiseerden grote T-dansants en elke zaterdag liep de zaal nokvol met vele honderden jongeren. Maar er waren ook vaak optredens van bekende zangers en groepen zoals Adamo en Will Tura. Een andere publiekstrekker was de koers. Onder impuls van Michel Vandenbroucke (voorzitter) en meester Marcel Heughebaert (secretaris) organiseerde Izenberge Sportief 30 jaar lang ‘De Grote Prijs Lucien Vlaemynck’. Ook Mangsje zat in het bestier.
Als we over de koers beginnen, is Mangsje niet meer te stoppen: “Lucien Vlaemynck, mo da was e koereur! Lucien was de zoon van beenhouwer Julien Vlaeminck. Zijn beenhouwerij op de wijk De Rode Sleutels draaide als zot. De klanten stonden tot tegen de pèèrdekosjchieë te wachten. En tijdens de week leverde zijn vrouw Esther het vlees op de platse aan huis.” Als beenhouwersgast trekt zoon Lucien naar Noord-Frankrijk. Daar ontdekt hij zijn talent voor de koers. Binnen de kortste keren wordt hij ingelijfd bij Alcyon, de Franse topploeg. En dan gaat het pijlsnel vooruit.
In 1937 wint hij de rittenkoers Toulouse-Parijs en in 1938 de Ronde van Luxemburg. Maar Mangsje herinnert zich vooral het jaar 1939. In dat jaar mocht hij voor het eerst naar de Tour de France. “Lucien eindigde meteen op de 3de plaats in het algemeen klassement na de Fransman René Vietto en Sylvère Maes, die toen al voor de tweede keer de Tour won. In zijn allereerste Ronde veroverde Lucien al een podiumplaats én dat als knecht van Sylvère Maes, ge moet e keeë peinzn. Als de kopman een lekke band reed, moest Lucien hem eerst uit de nood helpen, dan weer op zijn fiets springen en voort rijden. Jammer genoeg heeft Lucien deze topprestatie niet kunnen verzilveren. De Tweede Wereldoorlog heeft zijn carrière gebroken. Hij zou het zonder oorlog ongetwijfeld nog heel ver geschopt hebben.”
Maar Izenberge heeft zijn wielerheld niet vergeten. Als eerbetoon is in 1949 de Grote Prijs Lucien Vlaeminck in het leven geroepen, een jaarlijkse wielerwedstrijd voor beroepsrenners. “Moa voak dat er doar op af kwam”, zegt Mangsje. “Ooit hebben we tienduizend bezoekers geteld. Ze zaten tot in de dakgoten. Dat succes hadden wij in de eerste plaats aan Lucien Vlaemynck te danken maar ook aan het mooie deelnemersveld. Zo hebben we hier ook enkele wereldkampioenen zien passeren, zoals Benoni Beheyt en Freddy Maertens, die de wedstrijd ook hebben gewonnen. Dat is toch niet niks voor zo’n parochietje.”
Gaston Thersen hield toen café rechtover de sacristie. Ik vroeg hem na de koers: hoe is het geweest? ‘Verschrikkelijk veel volk maar geen frank verdiend’, klaagde Gaston. Het café stond bomvol. Tot plots iemand riep: ‘de courreurs zijn daar’. En hup, iedereen liep naar buiten,… zonder te betalen. En er is geen één weer naar binnen gekomen. Gaston had zijn lesje geleerd. De volgende keer moest iedereen direct betalen.”
Het parcours werd afgespannen met touwen. En de garde, Maurice Styl, kreeg van burgemeester Rooryck de opdracht dat niemand voor de touwen mocht staan. “Maar Maurice was al om half twaalf op post, terwijl de koers pas om 14 uur begon. En overal waar hij passeerde kreeg hij een pint aangeboden. Nog voor het spel begon, had Maurice al een serieuze vlieg in zijn oog en smeet een cafébaas in de bak in het gemeentehuis omdat hij voor de kooërde stond. Burgemeester Rooryck was in alle staten: ‘ik heb je gevraagd om de orde te handhaven, niet om mensen in de bak te steken.’ Maar de garde herkende zelfs de burgemeester niet eens en ging tegen hem te keer omdat hij ook voor het afspanningstouw stond. Daarop zei de burgemeester: ‘Maurice, je moet nu direct je klakke afgeven, recht naar huis gaan en ik wil je vandaag niet meer zien.’ En we hebben hem ook niet meer gezien…”
Behalve bestuurslid was Mangsje ook de schilder van dienst. Hij schilderde voor de koers grote reclameborden die tegen gevels werden opgehangen. “Ik heb eens Walter Godefroot geschilderd. Hij koerste dat jaar ook mee. Maar hij heeft niet gewonnen. Tja, ik kon dat op voorhand uiteraard niet weten hé.“
In 1979 werd de laatste Grote Prijs Lucien Vlaemynck gereden. “De renners vroegen steeds meer startgeld en ook de kosten van de organisatie liepen op”, legt Mangsje uit. “Het geld van de sponsors en de entrees was niet meer voldoende. We kregen steeds minder ‘grote namen’ aan de start waardoor ook de publieke belangstelling begon af te brokkelen. Voor een dorpje met hoop en al 400 inwoners was dat niet langer houdbaar. We gooiden de handdoek in de ring. Wat niet belet dat er in Izenberge nog jaren koersen werden gereden door liefhebbers en junioren."
Curiosa
Sinds 1953 verzamelt en construeert Mangsje allerlei curisoa zoals houten miniaturen, schilderijen, miniaturen in kurk, schelpkunstwerken, caféspelen en zelfgemaakte schilden van alle West-Vlaamse gemeenten. “Het is allemaal begonnen met een tentoonstelling met taferelen over het leven zoals het was”, zegt Mangsje. “Maar in de loop der jaren is die verzameling almaar verder uitgebreid”. Zijn atelier is zelfs te klein geworden om alles uit te stallen. En ook al is Mangsje intussen 91 jaar geworden, hij opent nog graag de poorten van zijn privé-museumpje voor de geïnteresseerde bezoeker.
Hoewel Mangsje een boeiend en kleurrijk leven heeft geleid, is hij toch geen nostalgicus. “Velen mijmeren over de goeie ouwe tijd”, zegt Mangsje. “Was die tijd dan zoveel beter denk je? Als je nauwelijks brood op de plank hebt? Ik heb nog de tijd gekend dat veel mensen in armoede leefden. Omdat mijn vader tijdens de oorlog geen lijnzaadolie kon krijgen, moest hij gaan werken bij de boeren: de hele ganse dag bieten kappen, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. En de boer beloofde dan bovenop zijn karig loontje een stukje vlees… We wachten er nog altijd op. Pfff, die goeie ouwe tijd. Ze mogen hem hebben…”